De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft op 3 april 2023 een Kamerbrief ingestuurd omtrent de hervorming van de arbeidsmarkt. Hierbij is zij op zoek naar een goede balans tussen de verschillende maatregelen, in lijn met de genoemde adviezen.1 Er wordt gestreefd naar meer zekerheid voor werknemers met flexibele contracten en meer wendbaarheid voor ondernemingen en werkenden. De Kamerbrief zal in dit artikel doorlopen worden.
Meer zekerheid voor werkenden
Het kabinet wil de zekerheid van werknemers verhogen door middel van een aantal maatregelen.
Verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen
Er gaat een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering komen voor zelfstandigen. Het doel hiervan is het voorkomen dat risico’s worden afgeschoven op het collectief. Daarnaast wordt de sociale bescherming en behandeling van zelfstandigen en werknemers gelijkgetrokken. In de kring van verzekerden gaat onderscheid gemaakt worden tussen type ondernemers: IB-ondernemers, directeur-grootaandeelhouders en resultaatgenieters. De verplichte AOV gaat alleen gelden voor de IB-ondernemers en eventuele meewerkende echtgenoten. Hierbij is het niet van belang of het gaat om een zelfstandige met of zonder personeel.
Afschaffing van oproepcontracten
De 0-urencontracten en min/max contracten gaan afgeschaft worden. Werknemers gaan daar een basiscontract voor in de plaats krijgen met een minimaal aantal uren. Wel is het de bedoeling dat deze werknemers 30% boven hun minimale aantal uren beschikbaar blijven voor de werkgever. De afschaffing gaat echter niet voor scholieren en studenten met een bijbaan gelden.
Sneller zekerheid voor uitzendkrachten
De intentie is dat uitzendkrachten na 52 gewerkte weken een contract met meer zekerheid krijgen via het uitzendbureau. Daarnaast zullen zij eerder recht gaan hebben op een contract voor onbepaalde tijd. Daarenboven wil het kabinet de huidige wet- en regelgeving omtrent het voorkomen van concurrentie op arbeidsvoorwaarden door uitzendwerk aanvullen met dat alle arbeidsvoorwaarden tenminste gelijkwaardig zijn aan werknemers die direct in dienst zijn bij de inlener.
Onderbrekingstermijn wordt administratieve vervaltermijn
Momenteel geldt er een onderbrekingstermijn van 6 maanden voor ketens van tijdelijke contracten. Dit komt te vervallen en wordt vervangen door een administratieve vervaltermijn van 5 jaar. Dit houdt in dat wanneer er tussen twee arbeidsovereenkomsten bij dezelfde werkgever een periode van 5 jaar of langer zit, de keten van tijdelijke contracten weer opnieuw mag beginnen. Dit gaat tevens voor uitzendkrachten gelden. Bovendien wordt het niet meer mogelijk gemaakt om bij cao af te wijken.
Arbeidscommissie voor kwetsbare werknemers
De minister wil de toegang tot het recht verbeteren en laagdrempeliger maken voor alle kwetsbare werknemers. Hiervoor wordt een arbeidscommissie opgezet.
Inkomensvoorziening oudere werklozen
De Wet inkomensvoorziening oudere werklozen wordt nog één keer met 4 jaren verlengd, om de arbeidsmarktpositie van deze groep te verbeteren.
WW-premie herzieningssituatie
Momenteel geldt dat overwerk tot en met 30% van het aantal contracturen bij vaste contracten onder de lage WW-premie valt. Wordt er meer dan 30% overgewerkt, is de werkgever de hoge WW-premie verschuldigd. Een uitzondering is dat voor vaste contracten met een gemiddelde arbeidsomvang van minimaal 35 uur per week deze herzieningssituatie niet geldt. Deze gemiddelde arbeidsomvang gaat naar een grens van 30 uur per week.
Eerder duidelijkheid over re-integratieverplichtingen mkb’ers
Mkb’ers (tot en met 100 werknemers) krijgen eerder – na één jaar – duidelijkheid over de re-integratieverplichtingen van langdurige zieke werknemers. Ze blijven echter wel verantwoordelijk voor de loondoorbetalingsplicht en het verloop van het re-integratieproces.
Crisisregeling Personeelsbehoud (CP)
Er komt een Crisisregeling Personeelsbehoud voor ondernemingen om in tijden van crisis snel te kunnen schakelen (voorheen deeltijd-WW). Er kan hier aanspraak op worden gemaakt wanneer werkgevers ten minste 20% minder werk hebben over de gehele onderneming. De regeling is niet bedoeld ter overname van ondernemersrisico’s, maar voor het opvangen van tijdelijke crises en calamiteiten die buiten het reguliere ondernemersrisico vallen. Tijdelijk als in de zin dat een onderneming maximaal 6 maanden gebruik kan maken van de regeling.
Als een werkgever gebruik wil maken van de Crisisregeling Personeelsbehoud, zijn er twee opties: (i) werknemers tijdelijk ander werk laten uitvoeren binnen (een andere vestiging van) de onderneming of (ii) werknemers minimaal 20% minder laten werken. In het tweede geval dient over het aantal niet-gewerkte uren 80% van het loon te worden betaald, maar het totale loon mag niet meer dan 10% afnemen of dalen onder het wettelijk minimumloon. Mocht de werkgever kiezen voor de tweede optie, kan er een tegemoetkoming van 60% voor de loonkosten van de niet-gewerkte uren aangevraagd worden.
Voorkomen schijnzelfstandigheid
Het kabinet wil de regels omtrent de kwalificatie van een arbeidsrelatie verduidelijken om schijnzelfstandigheid te voorkomen. De arbeidsrelatie van zelfstandigen is immers anders dan die van werknemers. Hierbij zullen de drie hoofdelementen – materieel gezag, inbedding van het werk en zelfstandig ondernemerschap – verder ingevuld en uitgewerkt worden. De handhaving op schijnzelfstandigheid wil het kabinet zo snel mogelijk versterken en verbeteren (uiterlijk 1 januari 2025).
Altijd uitzicht op nieuw werk
Tot slot vindt het kabinet het belangrijk om werkzoekenden zoveel mogelijk perspectief te geven op nieuw werk om de zekerheid van werknemers en de wendbaarheid van bedrijven te vergroten. Dit zal gedaan worden door middel van het stimuleren van leven lang ontwikkelen (LLO) en het begeleiden van meer mensen naar werk met hulp van sociale partners, gemeenten en het UWV.
Al met al gaat de arbeidsmarkt op de schop. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is voornemens de wetsvoorstellen in het voorjaar van 2024 aan te bieden aan de Tweede Kamer, zodat deze per januari 2025 in kunnen gaan.
1
Kamerstukken II 2022/23, 29544, nr. 1176 (Brief regering)